Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Oerder, frans david (‘frans’)

betekenis & definitie

Geb. Rotterdam 7 april 1867, overl.

Pretoria (Zuid-Afrika) 15 juli 1944. Woonde en werkte in Rotterdam tot ca. 1889, Brussel 1889, Pretoria tot 1908, Italië tot 1909, Rotterdam in 1909, Berlicum tot 1920, Utrecht tot 1923, Amsterdam tot 1938, daarna naar Kaapstad (Z.-Afr.) en Pretoria. Leerling van de Akademie v. B.K. te Rotterdam olv. J. Striening en A.

H. R. van Maasdijk, daarna (1889) te Brussel o.l.v. E. Blanc Garin. Schilderde, tekende, etste en lithografeerde landschappen (veel motieven ontleend aan Z.-Afrika, (Transvaal), stadsgezichten, dieren, kinderen (portretten), bloemen, stillevens enz. Staat in Zuid-Afrika hoog aangeschreven en met recht, en zijn impressionistische werken, met hun felle koloriet, werden gehonoreerd met zilveren medailles op de Sted. tent. te Amsterdam in 1912 en op de 4-jaarl.

Tent. te Arnhem in 1913. Was lid van ‘Arti et Amicitiae’ en ‘St. Lucas’ te Amsterdam, ‘Pulchri Studio’ in Den Haag, ‘Kunstliefde’ te Utrecht en van ‘De Rotterdammers’ in de Maasstad. Gaf o.m. les aan H. Pierneef en A. L. Tax (Berlicum).Tentoonstellingen Amsterdam, Rotterdam en Den Haag in 1887-1899: terug van buiten; studiekop; de eerste fles; vóór beurstijd; in ’t circus; pater Andreas; ’t genot van snuiven; winter in Transvaal.

DEN BOSCH -Noordbrabants Museum: een boertje uit Berlicum; het reconvalescentje. Werk in musea te Kaapstad en Pretoria (Z.-Afr.).

Luns; Plasschaert; Scheen 1970; Van Hall I; Waller.