Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Janson, johannes

betekenis & definitie

Geb. op het eiland Ambon (Ned. Indië) 17 april 1729, overl.

Leiden 1 augustus 1784. Was aanvankelijk officier en begon zich later op het schilderen en tekenen toe te leggen; schilderde landschappen met vee en ook stadsgezichten; tevens behangselschilder. Zijn etsen zijn bekend, o.a. de twaalf maanden (landschappen meestal met vee). Van 1761 af was hij in Leiden gevestigd, waar hij hetzelfde jaar lid van de Akademie werd. Was leermeester van J. C.

Janson en P. Janson. AMSTERDAM -Rijksmuseum: Het Huis te Heemstede (gem. J. Janson f' 1766). -Rijksprentenkabinet: tekening(en). DELFT -Museum Paul Tetar van Elven: de buitenkant van een stad in de winter. HAARLEM -Teylers Stichting: landschappen (aquarellen), LEIDEN -Rijksprentenkabinet: ± 30 aquarellen en tekeningen. -Stedelijk Museum De Lakenhal: de Koepoort; de Wittepoort; de Marepoort te Leiden; landschap met op de voorgrond een herder met vee; bergachtig landschap met herder met vee. -Stedelijke Prentenverzameling: enige tekeningen, w.o. gezicht op Katwijk-Binnen; gezicht op Noordwijk-Binnen; het Tolhek aan de Leidsevaart; aan de vaart onder Warmond. OTTERLO -Rijksmuseum Kröller-Müller: vier tekeningen. ROTTERDAM -Museum Boymans-van Beuningen: tekeningen, w.o. weiland aan de rivier met liggende koe (aquarel); landschap met ronde toren (aquarel); heuvellandschap met ruïne (aquarel); landschap met liggende koe en twee schapen (aquarel).

Immerzeel; Kramm; Scheen 1946 en 1969; Thieme-Becker; Waller; Wurzbach.

< >