Biologische encyclopedie

G. Th. van Kempen (1974)

Gepubliceerd op 03-04-2020

stengel

betekenis & definitie

(L., caulist), orgaan van een plant. Kan zijn: kruidachtig, is dan groen, sappig en vrij zacht, bij kruidachtigen; houtig, is dan grijs tot bruin, droog en vrij hard, bij houtige planten. Dient voor: transport van water en voedingszouten en van assimilatieprodukten, aanhechting van bladeren en bloemen, stevigheid, ➝ lid, ➝ knopen, ➝ vaatbundels.

De stengel bestaat uit knopen en leden en draagt knoppen en bladeren.

Naar de dwarse doorsnede kan de stengel zijn,

a. rolrond,
b. kantig,
c. samengedrukt, met twee soms scherpe kanten,
d. halfrond, met een vlakke en een halfronde kant.

Het oppervlak van de stengel kan zijn:

a. glad,
b. geribd, met brede van elkaar verwijderde lijsten,
c. gegroefd of gesleufd, met veel smalle lijsten, de groeven daar tussen vallen het meest op,
d. gevleugeld, met dunne bladachtige stroken.

Naar zijn richting boven de grond is de stengel:

a. rechtop, loodrecht naar boven,
b. hangend, loodrecht afhangend,
c. liggend, horizontaal op de grond uitgestrekt,
d. kruipend, liggend, knopen beworteld,
e. opstijgend, basis liggend, top rechtop,
f. knikkend, rechtop, aan de top hangend,
g. klimmend, volgt een steunsel,
h. windend of slingerend, in een spiraal om een steunsel gewonden.

Bij waterplanten:

i. ondergedoken, gehele plant bevindt zich onder water,
j. drijvend deel van de plant of hele plant drijft aan oppervlakte, takranken, ➝ takdorens, ➝ halm, ➝ biezenhalm.