Biologische encyclopedie

G. Th. van Kempen (1974)

Gepubliceerd op 03-04-2020

oog

betekenis & definitie

1. orgaan dat bij lagere dieren, met verspreide zintuigcellen in de huid, alleen verschil in lichtsterkte waarneemt (regenworm);

2. waarneming van lichtrichting is mogelijk met zintuigcellen in pigmentbeker (platwormen) of huidgroeve (slak);
3. beelden zien gebeurt met camera-oog (bijna gesloten holte) meestal met lens (inktvissen, gewervelde dieren); of facetoog, ➝ ommatidium. Accommodatie door lensverschijving: bij veraf zien lens naar achteren (bij vissen); bij dichterbij zien lens naar voren (bij amfibieën) of lenskromming, ➝ accommodatie, ➝ pupilreflex, ➝ netvlies, ➝ beeldvorming.