(L., cella = afgesloten ruimte), de kleinste levende eenheid; elementaire bouwsteen van een organisme: een hoeveelheid kernplasma met bijbehorende hoeveelheid cytoplasma. De cel is functioneel een eenheid, d.w.z. kan stoffen opnemen en uitscheiden en zich delen.
Bij meercellige planten, dieren en de mens is de cel een onderdeel van het geheel en worden de functies ook als onderdeel van het organisme verricht, ➝ celdifferentiatie. Dierlijke cel: grootte van 0,004 mm tot enkele cm (dooier van vogelei); omgeven door celmembraan, hierbinnen bevindt zich cytoplasma en kern. In het cytoplasma kan onderscheiden worden: hyaloplasma, endoplasmatisch reticulum en korrelige insluitsels (ribosomen, mitochondriën, lysosomen, dictyosomen) en celkern. Plantecel: bestaande uit cytoplasma en in volwassen cel meestal één vacuole; omgeven door celwand. In het cytoplasma kern, plastiden, mitochondriën en microsomen (bv. ribosomen). De buitenste laag van het cytoplasma heet ectoplast of celmembraan, de binnenste tonoplast (grenst aan de vacuole). Het geheel wordt doortrokken door uitgebreid systeem van geplooide membranen (endoplasmatisch reticulum).