Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Gepubliceerd op 11-05-2017

Weg

betekenis & definitie

De weg, de waarheid en het leven, omschrijving van God of van het ware (christelijke) geloof; (fig., ironisch) volmaakt persoon; de enig mogelijke opvatting of handelwijze.

Jezus bereidde zijn discipelen voor op zijn naderende dood en zei hun dat hij heen zou gaan om ervoor te zorgen dat zij zich later bij hem zouden kunnen voegen. ‘Toen zei Tomas: “Wij weten niet eens waar u naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?” Jezus zei: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij”’ (Johannes 14:5-6, NBV). De woorden (ik ben) de weg, de waarheid en het leven, in de bijbel eigenlijk een omschrijving van God, worden in het hedendaagse Nederlandse taalgebruik ook wel ironisch gebruikt. De uitdrukking wordt ook wel gebruikt ter aanduiding van God (of een godheid) en/of van het actief aanhangen van God (of een godheid of godsdienst).

Bijbelcitaat: Rijmbijbel (1271), v. 25961-62. Jhesus sprac ic bem die wech. / Ende die warhede ende dat leuen. (Jezus sprak: ik ben de weg en de waarheid en het leven.)

Gebruiksvoorbeeld: Op het toilet naast me hoorde ik steunen. Daarna sprak er een stem: ‘Heer wees me genadig.’ Het bleef stil tot dezelfde stem zachter zei: ‘Dit is de weg en het leven.’ (B. Weijde, Onder het ijs, 1994, p. 159)

Gebruiksvoorbeeld: Humo: Je registreert dan wel geweld en cynisme. Maar wat plaats je er tegenover? Mennes: Helemaal niks. De pen is geen ondersteek. Ik ben de verlosser niet. Het is mijn job niet de mensen de weg, de waarheid en het leven te tonen. (Humo, 9-9-1997)

Gebruiksvoorbeeld: Alles voor Matroosje Vosch, hij zegt het daarna keer op keer. Vosch is de Weg, de Waarheid en het Leven, en het is daarom een beetje sullig dat in de bundel nergens wordt uitgelegd wie die man mag zijn. (NRC, 4-4-1997)

De brede weg en de smalle weg, de (gemakkelijke) weg naar de hel en de (moeilijke) weg naar de hemel; (fig.) de gemakkelijke manier en de moeilijke, de levenswandel vol plezier en de strenge levenswandel (de twee elementen komen ook wel afzonderlijk voor).

Het is niet gemakkelijk om het koninkrijk der hemelen te bereiken, zo zei Jezus tot zijn discipelen. Je moet niet de brede, gemakkelijke weg volgen, maar juist de moeilijke, smalle: ‘Ga door de nauwe poort naar binnen. Want de brede weg, die velen volgen, en de ruime poort, waar velen door naar binnen gaan, leiden naar de ondergang. Nauw is de poort naar het leven, en smal de weg ernaartoe, en slechts weinigen weten die te vinden’ (Matteüs7:13-14, NBV).

Bijbelcitaat: Luikse Diatessaron (1291-1300), p. 50, 34 - p. 52, 1. Pijnt v in te gane dor de inghe porte, want wijt es de porte ende breet es de wech die leidt ter verdoemnessen wert, ende vele es der gherre die dor die wide porte gaen. Ende inghe es die porte ende smal es die wech die leidt ten ewleken leuene wert, ende lettel es der gherre die din wech houden.

Gebruiksvoorbeeld: Ik had met niemand ruzie, ik had met niemand gepolemiseerd, ik was lid geworden van letterkundige verenigingen, een wande¬laar op de brede weg. (Provinciale Zeeuwse Courant, 27-4-1968)

Gebruiksvoorbeeld: Van de juffrouw heeft Zilver gehoord dat er in het leven een smalle en een brede weg is, een moeilijke en een makkelijke, en dat hij altijd de smalle weg moet kiezen. Per aspera ad astra. (NRC, 9-12-1988)

Gods wegen (of die van een bepaald persoon) zijn ondoorgrondelijk, Gods handelingen (of die van een bep. persoon) zijn niet te begrijpen.

De oorspronkelijke uitdrukking heeft God en zijn werken als onderwerp: Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, maar hierop wordt schertsend veel gevarieerd. Die uitdrukking stamt niet letterlijk uit de bijbel; ze bevat enkele elementen van Romeinen 11:33, ‘Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen’ (NBV)

Bijbelcitaat: Luthervertaling Visscher (1648-1896), Romeinen 11:33. O welk een diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe geheel onbegrijpelijk zijn zijne oordeelen, en ondoorgrondelijk zijne wegen! (Statenvertaling (1637): ongrondeerlic.)

Gebruiksvoorbeeld: ‘Dat roepingsbesef bleef in je bezig. Ik heb al die tijd wroeging gehad en had het idee dat ik mijn roeping verzaakt had.’ Na vijftien jaar rolden zij er zo weer in. Hij: ‘Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.’ (Meppeler Courant, okt. 1994)

Gebruiksvoorbeeld: Het genie! De man wiens wegen en geest ondoorgrondelijk en mysterieus zijn. (M. Möring, Mendels erfenis, 1993 (1990), p. 79)

De koninklijke weg, de efficiënte of nette manier.

‘Laat ons toch door uw land trekken’, laat Mozes vragen aan de koning van Edom in Numeri 20:17, ‘wij zullen niet door akkers en wijngaarden trekken en wij zullen geen welwater drinken; de koninklijke weg zullen wij gaan, zonder naar rechts of naar links af te wijken, totdat wij uw gebied zullen zijn doorgetrokken’ (NBG-vertaling; de NBV spreekt van ‘de koninklijke hoofdweg volgen’). Naast de betekenis ‘wij zullen via de heerbaan -- de kortste route -- reizen’ is er de connotatie: ‘wij zullen ons voorbeeldig gedragen’. De uitdrukking is nog heel frequent.

Bijbelcitaat: Statenvertaling (1637), Numeri 20:17. Wy sullen den Conincklicken wech gaen, wy en sullen niet afwijcken ter rechter noch ter slincker hant, tot dat wy door uwe lantpalen sullen getrocken zijn.

Gebruiksvoorbeeld: De koninklijke weg naar een beter begrip van het onderzoekob¬ject meent de deskundige gevonden te hebben in de inlevingsme¬thode: om het insekt beter te begrijpen zou men moeten leren kijken, voelen als het insekt. (De Groene Amsterdammer, 19-11-1980)

Gebruiksvoorbeeld: In Amsterdam zal straks echter een deel van de conducteurs in gewone dienst zijn en een ander deel via een werkgelegenheidsregeling. De koninklijke weg bewandelen en alle conducteurs in dienst nemen, zou voor de gemeente een extra kostenpost van veertig miljoen gulden per jaar betekenen. (NRC, dec. 1994)

De weg van alle vlees gaan, sterven; ook wel: vergaan, verrotten.

Deze uitdrukking is opgebouwd uit verschillende bijbelse elementen. Ten eerste is er het typisch bijbelse gebruik van het woord vlees voor de mens als sterfelijk wezen of voor diens sterfelijke lichaam. De weg gaan van voor ‘sterven’, vervolgens, is onder meer te vinden in 1 Koningen 2:1-2, ‘Toen de dagen van Davids sterven naderden, gebood hij zijn zoon Salomo: Ik sta op het punt de weg der gehele aarde te gaan, wees gij nu sterk en toon u een man’ NBG-vertaling; de NBV heeft hier ‘ik moet nu heengaan’). Ten derde kan alle vlees geïnspireerd zijn door de woorden van Jesaja alle vlees is gras (zie verder onder vlees). In het moderne Nederlands wordt zeer creatief met deze samengestelde uitdrukking omgesprongen, zoals uit onderstaande aanhalingen blijkt en uit bijvoorbeeld de titel van een roman van M. Möring, ‘Bederf is de weg van alle vlees’. Dit gebeurde ook vroeger al; het WNT maakt melding van de weg van alle vis gaan, voor ‘verdrinken’, dat wordt toegeschreven aan mogelijke invloed van een paar versregels van Constantijn Huygens. Nog een mooi modern voorbeeld is: ‘Marion moet lachen om hun beteuterde gezichten. “Is hij de weg van alle zeepbellen gegaan?” vraagt ze. “Huil maar niet, hoor Inge! Je kunt nog zoveel zeepbellen blazen in je leven...”’ (J. van Manen Pieters, Tuinfluiter-Trilogie, 1984 (1967), p. 94).

Bijbelcitaat: Liesveldtbijbel (1526), 1 Koningen 2:1-2. Als nu den tijt aen quam dat Dauid steruen soude geboot hi sinen soon Salomo ende sprac, ic ga den wech alder werelt sijt een man ende ghetroest. (Statenvertaling (1637): Ick gae henen in den wech der gantscher aerde.)

Gebruiksvoorbeeld: Onze tent is vol verrassingen. Zo lacht u nog om de lachkomiek en zo bent u de weg van alle vlees gegaan. (NRC, feb. 1995)

Gebruiksvoorbeeld: [Een jongen bij het graf van zijn kortgeleden overleden moeder:] Hij wilde niet zien hoe het vlees van haar gezicht begon te wijken en hoe haar wangen weggleden. De weg van alle vlees ... Misschien zou het helpen als er op de steen een foto van haar zou worden ingelijst. (G.J. Zwier, De knoop van IJsland, 1997 (1996), p. 123)