Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Gepubliceerd op 11-05-2017

Legio

betekenis & definitie

Legio, grote menigte (zelfstandig naamwoord); talrijk (bijvoeglijk naamwoord).

Dit woord gaat waarschijnlijk terug op een episode in het Nieuwe Testament. In het land der Gerasenen ontmoette Jezus een bezetene. Toen Jezus vroeg hoe zijn naam was, kreeg hij als antwoord: ‘Legioen is mijn naam, want we zijn met velen’ (Marcus 5:9, NBV); in de Statenvertaling (1637): ‘Mijnen naem is Legio, want wy zijn vele.’ Het gebruik als bijvoeglijk naamwoord met de betekenis ‘talrijk’ is volledig ingeburgerd in het hedendaagse Nederlands.

Bijbelcitaat: Luikse Diatessaron (1291-1300), p. 64, 35 - p. 66, 2. Ende Ihesus antwerdde den ghenen die dar sprac, aldus: Var ut, onreine ghest. Seghe, wat namen hefs du? Ende deghene antwerdde: Legio, want onser es vele -- Dit legio ludt also vele alse en getal dat heft ses dusentech ses hondert sesse ende sestech, ende dar omme seidense: Onser es vele -- [...]. (In de Leuvense Bijbel (1548) en de Moerentorfbijbel (1599) staat Legioen, in de andere geraadpleegde bijbels Legio.)

Gebruiksvoorbeeld: Het hoofdthema wordt meteen aan het begin van het boek [J.H. van den Berg, Leven in meervoud (1963)] duidelijk geformuleerd: ‘Elk onzes is niet één, maar legio. [...]’. (A.C. Zijderveld, De samenleving als schouwspel. Een sociologisch leer- en leesboek, 1996 (1991), p. 221)

Gebruiksvoorbeeld: Maar de beperkingen waren legio en het ageren tegen een vastgeroeste christendemocratische mentaliteit zelfs levensgevaarlijk. (Elsinck, Biecht van een huurmoordenaar, 1992, p. 169)

Gebruiksvoorbeeld: Drank en sex gaan een duivels verbond aan. De romans beschrijven legio gevallen van dit soort verloedering, [...] (Nederlandse letterkunde, 1999, p. 14)