Wat is de betekenis van zwierig?

2024-10-16
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-10-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zwierig

zwierig - Bijvoeglijk naamwoord 1. met zwier; elegant, bevallig. Een zwierige dame, gebruikt als bn. Een zwierig mooie dame, gebruikt als bw. Woordherkomst afgeleid van zwier (stam van het werkwoord zwieren) met het achter...

2024-10-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zwierig

zwierig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: zwie-rig 1. met vloeiende lijnen of bewegingen ♢ zij draagt altijd zwierige rokken Bijvoeglijk naamwoord: zwie-rig ... is zwieriger dan ... het...

2024-10-16
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

zwierig

1. Van een jurk e.d.: elegant. (In de standaardt. wel: zwierig gekleed gaan e.d.). 2. Gemakkelijk, met gemak. Wat heb ik aan mijn bezit, aan dat geld? ... Ge laat het liggen of ge koopt er dingen mee, die ge zwierig kunt missen als ge geen geld hebt, OP DE BEECK 1947, 58.

2024-10-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zwierig

adj. & adv., swierich.

2024-10-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zwierig

bn. bw. (-er, -st), 1. zich in losse bochten, slingeringen bewegend, los en bevallig : zwierige gebaren; zwierig voortglijden ; zwierige krullen; 2. elegant, fraai opgeschikt: zwierig gekleed gaan; 3. bloemrijk (van stijl).

2024-10-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zwierig

bn., bw. (eig. met zwier: elegant, bevallig): een zwierige gang, een zwierige klederdracht; een zwierige stijl, bloemrijk, opgesmukt; een zwierig heertje, modepop.

2024-10-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zwierig

('zwi:rәch) bn. en bw. (-er, -st) 1. fraai, netjes, elegant; een heertje; gekleed. 2. bevallig: een -e gang hebben. 3. opgesmukt, bloemrijk: een -e stijl.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-10-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

zwierig

bn. en bw. (-er, -st), 1. los en bevallig: zwierige gebaren; 2. fraai opgeschikt: gekleed gaan; 3. bloemrijk (van stijl).