Wat is de betekenis van ZWENKEN?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

zwenken

(1913) (sold.) met groot verlof gaan. Syn.: afzwaaien*. Een 'zwenkjas' was een jas waarmee men op groot verlof ging. • Zwenken: met groot verlof gaan. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914. Soldatentaal.)

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zwenken

zwenken - Werkwoord 1. wenden, keren De vrachtwagen zwenkte naar rechts. zwenken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zwenk Verwante begrippen draaien, omdraaien, ronddraaien, wentelen

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zwenken

zwenken - regelmatig werkwoord uitspraak: zwen-ken 1. het in een andere richting keren ♢ plotseling zwenkte de auto naar links Regelmatig werkwoord: zwen-ken ik zwenk jij/u zwenkt...

2024-04-20
Jargon & Slang van Soldaten

Marc De Coster (2017)

Zwenken

Zwenken - afzwaaien. Een zwenkjas is een groot-verlofjas.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zwenken

v., swinke, swonk (swinkte), swonken (swinkt); swaeije, krieme; naar rechts (doen) zwenken, (om)boeije, útboeije; naar links (doen) zwenken, (om)hâlde.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zwenken

(zwenkte, heeft en is gezwenkt), 1. zwaaien : het vaandel zwenken ; 2. van richting, inz. van bewegingsrichting veranderen, afslaan, of doen veranderen, wenden : naar rechts zwenken ; een paard, met een wagen zwenken ; het schip heeft zich op zijn anker gezwenkt; —wendingen uitvoeren : zij wendt zich..., zij zw...

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zwenken

zwenkte, h., i. gezwenkt (wenden, omwenden, keren, zijn draai nemen): troepen oefenen in het links zwenken; laten zwenken.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zwenken

('zwenkәn) (zwenkte, gezwenkt) [~ wankelen] I. (heeft) 1. draaien, zwaaien: het vaandel -. 2. wenden, keren: een paard met een wagen -. II. (is) 1. zich wenden: de troepen zijn geoefend in het -. 2. van handelwijze, gedrag veranderen: hij zwenkt wanneer het zijn voordeel is.