Zwaar
bn. bw. (-der, -st), 1. onderworpen aan de zwaartekracht, wegende, bep. zoveel als een bep. noemt: alle lichamen zijn zwaar; tien pond zwaar; hoe zwaar is dat stuk?) het is te zwaar; — fig.: zij wilden weten hoe zwaar ik was, hoeveel geld ik (bij mij) had : 2. betrekkelijk veel wegende: lood en goud zijn zwaar...