Wat is de betekenis van zuchtig?

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zuchtig

zuchtig - Bijvoeglijk naamwoord 1. (psychologie) een onbedwingbaar verlangen naar iets koesterend Vandaar dat wij nu reeds kunnen stellen dat er geen zuchtige mens bestaat, maar een heterogene groep van zuchtige mensen, van neurotici tot psychopathen, van defectueuze organisch-cerebraal gestoo...

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zuchtig

adj., suchtich, sjochtich, sjuchtich.

2024-04-23
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

züchtig

zedig, eerbaar, ingetogen, kuis.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zuchtig

bn. (-er, -st), 1. aangedaan met zucht (II, 1.): zuchtige benen, waterzuchtig; 2. ziekelijk: ziek of zuchtig zijn.

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zuchtig

bn. (ziek van kwade vochten, waterzuchtig): de zieke is wat zuchtig.

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zuchtig

('zuchtәch) 1. bn. en bw. (-er, -st) ongesteld ten gevolge van kwade vochten in het lichaam: waterzuchtig. 2. (als tweede lid in een samengesteld bn. of bw.) ziek: kibbelzuchtig.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ZUCHTIG

ZUCHTIG, bn. (-er, -st), ongesteld ten gevolge van kwade vochten in het lichaam : zuchtige beenen, waterzuchtig. ZUCHTIGHEID, v.