Wat is de betekenis van zoutzak?

2025-01-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2025-01-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

zoutzak

zak voor zout. zak om zout in te doen; zak gevuld met zout. Voorbeelden: De Duitse filmmaakster Ulrike Koch portretteerde de zoutwinning in Tibet. We zagen mannen met doorgroefde gezichten met yaks naar zoutmeren trekken, om drie maanden later met zoutzakken terug te keren. http://www.cine-utopia.nl/films.php?id=426, 2004 De...

2025-01-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

zoutzak

(1903) (Vlaanderen, Groningen, scheldw.) lammeling; sufferd. • Zoutzak, znw., m. — Fig. Lamme, logge, verdrietige mensch, Kil. homo tetricus et tristis. 'Ne zoutzak van 'ne'vent. Hij zit daar lijk 'ne zoutzak. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1903) • Zoltzak = 1. zoutzak. 2°....

2025-01-25
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

zoutzak

futloos persoon; iemand met weinig wilskracht en een weinig elegante houding; sukkel. Eigenlijk ‘iemand die als een zak zout in elkaar zakt’. Dit scheldwoord dateert uit de zestiende eeuw en is terug te vinden in de meeste spreekwoordenboeken (Tuinman, Stoett enz.). Bij Harrebomée lezen we: ‘Het is een regte zoutzak van een...

2025-01-25
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

zoutzak

zoutzak - Zakken met een specifieke vorm, gebruikt voor het opslaan van zout, graan of iets dergelijks; wordt vooral gebruikt voor geweven zakken die door nomaden worden gebruikt.

2025-01-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zoutzak

s., sâltsek.

2025-01-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zoutzak

(-ken), 1. m., zak voor of met zout; 2. m. en v., iem. die als een zak zout in elkander zakt, die niet rechtop zit, of die niet flink is, geen energie betoont.

2025-01-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zoutzak

1 m. zoutzakken (zak voor of met zout); 2 m. of v. zoutzakken (persoon zonder energie): zegsw. hij is net een zoutzak, domme, logge vent.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-01-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zoutzak

('zout) (-ken) I. m. Eig. zak met of voor zout. II . m. en v. Metf. [hij die als een zoutzak in elkaar zakt] 1. persoon zonder energie. 2. aardsdomkop.