zotteklap
(17e eeuw) (inf.) dwaze praat , onzin, wartaal: 'zotteklap uitslaan.' • Een weinig zotteklap vermaakt zomtyds den geest; Maar veel is walglyk. (Pieter Langendijk: De Gedichten. 1760) • Wind, zotteklap en onverstand. (Jacob van Lennep: Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2. 1862) • Voort gemarcheerd! We hebben...