zootje
...
Marc De Coster (2020-2024)
1) (19e eeuw) (inf.) grote hoeveelheid: 'Een zooj (zootje) appels'. • Ik wenschte, mijn waarde heer, dat ik u, voor de vele diensten en den kostelijken raad mij zoo dikwerf door UEd. geschonken, een zootje of wat van den kostelijken brasem en de vette paling kon vereeren... (Het vaandel: tijdschrift voor onderofficieren. 1864) • Een zoot...
Wiktionary (2019)
zootje - Zelfstandignaamwoord 1. (informeel) niet nader bepaalde hoeveelheid 2. (informeel) (kookkunst) kooksel 3. (informeel) bende, warboel, puinhoop zootje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zooi zootje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van h...
Muiswerk Educatief (2017)
zootje - zelfstandig naamwoord uitspraak: zoot-je 1. rommelige, vieze boel ♢ het is daar altijd een zootje in huis 2. slecht volk, slechte mensen ♢ dat zootje van zuid hoeft hier niet in de wijk...
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-s), eig. verkleinw. van Zo (I), maar meestal niet meer als zodanig gevoeld. 1. hoeveelheid gevangen vis (voor een maaltijd): dat is een aardig zootje; — (haringv.) drie kantjes haring die de bemanning ten geschenke krijgt; 2. (plat) onbepaalde, maar vrij grote hoeveelheid: een zootje appels, ongeveer een kwartmud; ...
M. J. Koenen's (1937)
I. o. zootjes (verkl. kleine graszode). II. o. zootjes (kleine zooi): een zootje vis; fig. ’t is me een zootje, min volkje; zie z o o i.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
o. (-s), 1. hoeveelheid gevangen vis (voor een maaltijd): dat is een aardig —; 2. (plat) onbepaalde, maar vrij grote hoeveelheid: ik kocht een — kersen; 3. (gemeenz.) het is daar een —, een rommeltje.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: