Zonneleen
o. (...lenen), (leenst.) allodiaa) goed, vrije grond waarop geen leenrechten rustten.
Winkler Prins (1949)
noemde men in de Middeleeuwen wel het allodiale goed (z Allodium). Daar de gehele maatschappij doortrokken was van het leenstelsel, wilde men voor dit goed, dat eigenlijk buiten dit stelsel viel, ook een leenverhouding construeren; men verklaarde de zon dan tot leenheer.
M. J. Koenen's (1937)
o. zonnelenen (leenstelsel; allodiaal goed, inz. geheel onafhankelijk leen): de bezitter was alleen aan God dank (voor het zonlicht) en rekenschap verschuldigd.
Jozef Verschueren (1930)
('zonnə) o.(...lenen) [waarvoor men alleen aan God voor het zonnelicht dank verschuldigd was] M. E. eigen vrij leen, erfgoed, waarop geen leenrechten waren, allodiaal goede.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
o. (-lenen), (hist.) allodiaal goed, vrije grond waarop geen leenrechte rustten. (e) In het feodale stelsel, dat het beginsel nulle terre sans seigneur (Fr., geen land zonder heer) huldigde, was een allodium — dat men derhalve niet van een heer in leen hield — eigenlijk niet denkbaar. Met de fictie dat allodiaal goed in leen werd gehoud...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Zonneleen - een stuk goed of recht, dat geen leen en dus allodiaal was, en z. genoemd werd, omdat men bij het groot aantal goederen en rechten, dat wèl in leen gehouden werd, de neiging had alles onder het oogpunt van het leenrecht te bezien.
J. Kramer (1908)
hoogduitsch Sonnenlehn, een vrij stuk grond waarop geen leenrechten meer waren. Van dezen aard was Henegouwen, daar het aan niemand, zelfs niet aan den keizer leenroerig was, hoezeer het tot het rijksverbond behoorde. Een Z. was ook het brunswijksche dorp Warberg. Bij de overneming van zulk een goed placht de leensopvolger, geharnast, vó&oac...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: