Wat is de betekenis van zoel?

2024-04-23
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

zoel

Het begrip zoel heeft 3 verschillende betekenissen: 1) mild. een aangename, matig warme temperatuur hebbend; aangenaam warm; zacht, mild van temperatuur. 2) zwoel. een betrekkelijk hoge temperatuur en luchtvochtigheid hebbend die onaangenaam aanvoelt; onaangenaam vochtig en warm; benauwd, broeierig, drukkend, zwoel. 3) zacht, zoe...

2024-04-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

zoel

(19e eeuw) (< Dui. Zuhle of samenhang met ‘bezoedelen’) (jagerstaal) ondiepe plas; modderpoel. Zoelen: een modderbad nemen. • (A.G.J. Hermans: Jagers Woordenboek. 1947) • (J.H. Dam: Het jachtbedrijf in Nederland en West – Europa. 1953) • Zoel: 'ondiepe plas'. Lange tijd algemeen gebruikelijk, de laatste honderd...

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zoel

zoel - Bijvoeglijk naamwoord 1. aangenaam warm zoel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoelen ♢ Ik zoel 2. gebiedende wijs van zoelen zoel! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoelen ...

2024-04-23
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

zoel

(bn) zwoel, drukkend warm TM, EK.

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zoel

adj., soel; — en afmattend weer, longerich waer; — en vochtig (van het weer), lakwaerm; een -e wind, in soele lije, waerme, bolle wyn.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zoel

bn. bw. (-er, -st), (van wind en weer) aangenaam warm, zacht voor de tijd van het jaar: een zoel windje; ook wel drukkend of vochtig warm, zoals het vaak voor een onweer is, wat echter meest zwoel genoemd wordt.

2024-04-23
Inheemse dieren

Gedigitaliseerd Ensie (1950)

Zoel

ondiepe kuil in zandige bodem, gevuld met modder, waarin hert en wild zwijn komen zoelen.

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zoel

bn., bw. (1 zacht, lauw; lekker warm; 2 drukkend vochtig-warm): 1. zoel weder; een zoele zuidenwind; 2. de lucht is zoel.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zoel

bn. en bw. (-er, -st) [msch. ~ zon] 1. vrij warm en lauw: het is weer; een -e wind. 2. drukkend, vochtig warm: wat is het vandaag!