zo-en-zo
(1951) (inf.) iets of iemand waarvan men de naam niet kan noemen; dinges. • Een als ‘professor’ Zo-en-zo aangekondigde heer legde het ons eerst allemaal uit: vuur-aanbidding, geloof aan boze geesten, etcetera. (Johan Fabricius: Mijn huis staat achter de kim. 1951)