Wat is de betekenis van zijig?

2024-04-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

zijig

(1949) (inf.) halfzacht. Syn.: zijden*. • Je hebt onder de sociaal-democraten ook flinke jongens! Het zijn niet allemaal moegeworden revolutionnairen. Maar de meeste zijn me toch te zijig en de vloek van de arbeidersbeweging zetelt in de Franse Laan: Henri Polak is de doodgraver van alle daadwerkelijke actie! (Willem van Iependaal: Vaste koers...

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zijig

bn., als of als van zijde: zijig aanvoelen : een zijige glans; — (volkst.) mallotig, halfzacht: dat is zo'n zijige!

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zijig

('zijɘch) bn. en bw. (als) van zijde.

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

zijig

bn., als of als van zijde: aanvoelen; een zijige glans; (gemeenz.) mallotig, halfzacht.

2024-04-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-23
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Gerelateerde zoekopdrachten