Wat is de betekenis van ZIENLIJK?

2025-01-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zienlijk

zienlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. tot de zichtbare wereld behorend Men spreekt wel over de zienlijke en onzienlijke dingen. 2. wat te zien of duidelijk is Maar de zienlijke god, de schone Zonne, meest.<br>Zijn tonge zweeg, 't gemoed dat riep om du...

2025-01-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

zienlijk

zichtbaar. - niet zienlijk, niet om aan te zien, afschuwelijk.

2025-01-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

zienlijk

1. Met open ogen. Ik kan de hele nacht geen oog sluiten en dat loopt zienlijk zijn ongeluk in. God zal je straffen, kerel, DEMEDTS 1976, 97. 2. Op goed waarneembare wijze, zienderogen. De koffie, op Pauls aanwijzing zeer sterk gemaakt, had het gewenste uitwerksel. Staf kikkerde zienlijk op; zijn oog kreeg een klaarder licht en hij mengde z...

2025-01-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zienlijk

bn., 1. (hog. st.) zichtbaar, te zien: zienlijk voor mijn oog; alle zienlijke en onzienlijke dingen ; 2.(Zuidn.) niet zienlijk, afzichtelijk.

2025-01-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zienlijk

bn., bw. (lit. t. zichtbaar, te zien): werd de toekomst zienlijk voor mijn oog! Z.-N. niet zienlijk, afzichtelijk.

2025-01-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zienlijk

('zi:nlɘk) bn. en bw. Verh. te zien. zichtbaar: alle -e en onzienlijke dingen.

2025-01-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ZIENLIJK

ZIENLIJK, bn. bw. zichtbaar, te zien : (bijb.) alle zienlijke en onzienlijke dingen.