Wat is de betekenis van zich?

2024-12-08
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-12-08
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zich

zich - Wederkerend voornaamwoord 1. derde persoon enkelvoud en meervoud Hij wast zich onder de douche. 2. Persoon#Tweede persoon (formeel) uzelf U kunt zich daar wassen en omkleden. 3. ~ iets geeft een onbedoeld resultaat aan bij vele (o...

2024-12-08
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zich

zich - voornaamwoord 1. wederkerend ♢ hij wast zich 1. op zich [los van iets anders] Voornaamwoord: zich

2024-12-08
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zich

pron., him, har, pl. har(ren); (namen), jin.

2024-12-08
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-12-08
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zich

wederkerend voornw. (datief en accusatief) van de derde persoon van alle geslachten en getallen: zij geeft zich (3de nv.) moeite; zich het gezicht wassen; zij kwetsen zich (4de nv.); geld bij zich hebben, op zak hebben : iem. bij zich hebben, in diens gezelschap zijn ; — verbonden met zelf om het reflexieve...

2024-12-08
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zich

(wederk. vnw. v. d. 3e pers., komt voor in de voorwerpsvorm en heeft altijd betrekking op het onderwerp): hij geeft zich veel moeite; zij wassen zich; hij heeft niets bij zich.

2024-12-08
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zich

onverbuigbaar wedk. vrnw. [vgl. dialektisch mich, mij, dich, gij] zijn eigen persoon: (de handen) wassen; van af bijten; moeite geven; (in) de handen wrijven; hij brak de benen; verlangt u niet te verfrissen? niets bij hebben, op zak hebben; zelf. ➝ zichzelf.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-12-08
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

zich

wederk. vn. van de derde persoon van alle geslachten en getallen: het gezicht wassen; geld bij — hebben, op zak hebben; iemand bij hebben, in diens gezelschap zijn; (met: zelf) hij leeft voor — zelf, hij verkeert niet in gezelschappen, (ook) hij is zeer zelfzuchtig; op zelf wonen, zelfstandig; — zelf blijven, zich niet door emotie...