zeur
zeur - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeuren ♢ Ik zeur 2. gebiedende wijs van zeuren ♢ zeur! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeuren ♢ zeur je? zeur - ...
Wiktionary (2019)
zeur - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeuren ♢ Ik zeur 2. gebiedende wijs van zeuren ♢ zeur! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeuren ♢ zeur je? zeur - ...
Van Dale Uitgevers (1950)
I. v. (-en), (niet alg.) 1. lor, vod, prul; 2. wissewasje, beuzeling, kleinigheid; II. m. en v. (-en), iem. die steeds zeurt, zeurkous.
M. J. Koenen's (1937)
1. m. en v. zeuren (zanik, drens): een ouwe zeur; 2. v. zeuren (vod, beuzeling, kleinigheid).
J.H. van Dale (1898)
Het begrip zeur heeft 2 verschillende betekenissen: 1. zeur - ZEUR, v. (-en ), lor, vod, prul; wissewasje, beuzeling, kleinigheid. 2. zeur - ZEUR, m. en v. (-en), zeurkous.
I.M. Calisch (1864)
Zeur, v. (-en), lor, vod, prul; wisjewasje, beuzeling, kleinigheid. *-EN, ow. gel. (ik zeurde, heb gezeurd), smarten, leed -, droefheid verwekken; lastig vallen; dwingen, plagen (met aanhoudend knorren); over iets -, lang spreken over iets. *-IG, bn. (-er, -st), onaangenaam, lastig, hinderlijk.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: