Wat is de betekenis van zeper?

2024-03-29
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

zeper

strop, tegenvaller In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis. Ook aangetroffen als zeperd en zepert. Men zei: een zeper laaien of krijgen voor ‘een tegenslag oplopen’. De herkomst is onzeker, maar waarschijnlijk is er een verband met inzepen. • Voor...

2024-03-29
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

zeper

Ook: zeperd. Slechte score, meestal door eigen toedoen ontstaan.

2024-03-29
Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Zeper

Zie Robbé, H. de Vries.

2024-03-29
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

ZEPER

Zeepziedersgeslacht te Lwd., afstammend van Jan Dircx, in 1587 burger aldaar. Door het huwelijk in 1837 van Jacobus Z. met M. F. Ph. Waller ontstond de combinatie Waller Z.Zie: Hs. geneal. Gem. Arch. Lwd.; portretten in Fr. Museum. —, Dirk, burgemeester (Lwd. 2.2.1803-21.2.1881). Zeepzieder. Zoon van Pier Z. Raadslid, wethouder (1865-71), b...

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zeper

I.m. (-s), 1. zeepzieder; 2. iem. die zeept. II.bw., (vero., gew.) zeker, waarlijk.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zeper

m. zepers, meer zeepzieder.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zeper

m. (-s) 1. hij die zeept. 2. zeepzieder.