Wat is de betekenis van zengen?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zengen

zengen - Werkwoord 1. beschadigen door blootstelling aan hitte zonder vuurverschijnselen De hoedenmakers zengen de hoeden, wanneer zij, door middel van brandend stroo, of iets anders, denzelven de langste haren benemen.<ref>Nederduitsch taalkundig woordenboek<br>Petrus Weiland 1811</re...

2024-04-19
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Zengen

(ver)schroeien

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zengen

v., singe, sinz(g)je, skroeije.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zengen

(zengde, heeft gezengd), 1. (overg.) schroeien, licht branden : zijn goed zengen ; — een kip zengen, de vederstoppels van de huid af branden; — (oneig.) het zengend Oosten, de hete luchtstreek in het Oosten : 2.(onoverg.) verschroeien, geschroeid worden.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zengen

zengde, h. gezengd (schroeien, licht branden): een geplukte kip zengen; zijn haren waren gezengd.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zengen

(zengde, heeft gezengd) 1. licht branden: zijn haren waren gezengd. Syn. ➝ blaken. 2. de vederstoppels afbranden: een geplukte kip -.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

zengen

(zengde, heeft gezengd), 1. schroeien (e), licht branden: een kip —, de veerstoppels van de huid afbranden; 2. verschroeien, geschroeid worden. (e) Zengen van katoenen en linnen weefsel is een appretuurbewerking waarbij de uitstekende vezeltjes door contact met gloeiende buizen of door leiden langs een gasvlam worden afgeschroeid. De behand...

2024-04-19
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Zengen

caus. van zingen (z. d. w.), wegens ’t knetterend geluid; vgl. ’t Mnl.: ,,die vederen besinghen” = de veeren zengen.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ZENGEN

ZENGEN, (zengde, heeft gezengd), schroeien, licht branden : zijn goed zengen; — eene kip zengen, de vederstoppels van de huid eener kip afbranden door haar boven eene vlam te houden. ZENGING, v. het zengen; lichte brandwond.