Wat is de betekenis van zeiksnor?

2024-04-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

zeiksnor

1) (1968) (scheldw.) zeurderig persoon; iemand die voortdurend op de zenuwen werkt; vervelende figuur. Eigenlijk: iemand met een hangsnor. Uit de jaren veertig van de twintigste eeuw dateert ook de verwensing 'krijg een zeiksnor'. • Er kwam een kolonel met een grote hangsnor en een stokkie. Meteen brullen over orde en tucht .... Wat een ontvan...

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zeiksnor

zeiksnor - Zelfstandignaamwoord 1. een afhangende, weinig aantrekkelijke snor Wanneer verzorg je die zeiksnor van je eens? 2. (scheldwoord) iemand die zeurt en klaagt Wat een zeiksnor is dat, zeg. Woordherkomst samenstelling van zeik(w...

2024-04-23
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

zeiksnor

zeurderig persoon; iemand die voortdurend op de zenuwen werkt; vervelende figuur. Eigenlijk ‘iemand met een hangsnor’. Uit de jaren vijftig dateert ook de verwensing krijg een zeiksnor.Er kwam een kolonel met een grote hangsnor en een stokkie. Meteen brullen over orde en tucht... Wat een ontvangst! Even later riep een van onze jongens:...

2024-04-23
Recht voor z'n raap

Rouke G. Broersma (1970)

Zeiksnor

zeur; zak; figuur die je op de zenuwen werkt.

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

zeiksnor

, v./m. (-ren), (plat) zeurpiet, zeiker.