zeiken
1) (13e eeuw) (plat) urineren; pissen*. Zie ook: zeiken als een nijlpaard. • Zeiken, w., o. — Wateren, sprek. van dieren, en, in gemeene taal, ook van menschen, Fr. uriner. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1903) • ‘Hij zijkt,’ lachen de jongens als het dier in laatste...