Wat is de betekenis van zeer?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zeer

zeer - Zelfstandignaamwoord 1. een pijn, zeerte of ziekte 2. een pijnlijke herinnering zeer - Bijvoeglijk naamwoord 1. pijnlijk Hij had een zere teen. zeer - Bijwoord 1. in hoge mate Zeer goed. 2. pijnlijk. ...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zeer

zeer - bijvoeglijk naamwoord, bijwoord 1. wat een vervelend gevoel in je lichaam geeft ♢ ik heb een zere vinger 1. oud zeer [een pijnlijke herinnering] 2. dat was tegen het zere...

2024-04-20
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

zeer

in België vaker gebruikt dan in Nederland: erg, heel. ‘Dat aantal is zeer gering als men weet dat er dagelijks in totaal 20.000 raadplegingen gebeuren bij onze kredietcentrale’, luidt het bij de NBB. FET, 22-08-2002.

2024-04-20
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Zeer

1. heb je zere handjes, schertsend gezegd tegen iemand die met zijn handen in zijn broekzakken loopt. In het Engelse slangpinchingthe cat. 2. maak je geen zere darmen, maak je geen zorgen; zit er niet mee. Slanguitdr. Maak je geen zere darme, meid. (Willem van Iependaal: Adam in ongenade, 1938)

2024-04-20
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

zeer

I.(de, zeren), wond, zweer e.d. Dat is een soort bloedzuiger. Daar kunnen de koeien veel last van krijgen en zelfs zeren (Maynard a: 14). - Etym.: In AN veroud. S soro = id. II. bw., (alg., ook in spreektaal) erg. Is er iets ma, ik zag pa met zeer krasse stappen weggaan (Defares 8). - Etym.: In AN alleen in formele taal.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zeer

1. s.n., sear (it); tem. in zijntasten, immen op it sear komme. 2. adj. & adv., sear, pynlik; dat doet —, dat jûket net. 3. adv., tige (by tige), bare, malle, wakker(e), bjuster, slim, rju, hiel, oeribel(e), oaribel(e), ivige, machtige, heislike, net in bytsje; niet &m...

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zeer

I. bn. (-der, -st), 1. pijnlijk, smartelijk, pijn veroorzakende : een zere vinger; — ontstoken : zere ogen ; — schurftig : een zeer hoofd, met tinea capitis ; 2. (w. g.) dienende voor een pijnlijke of wonde plaats : een zeer lapje aan zijn linkerhand (Potgieter); II.zn. o., 1. pijn, smartelijke gewaarwor...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zeer

I. o. (pijn): gij doet mij zeer; het doet geen zeer; iem. zeer doen; heb je je erg zeer gedaan? oud zeer, fig. oud gebrek; zegsw. iem. op zijn zeer treden (of: trappen, of: tasten in), een gevoelige plek bij iem. aanraken, fig. hem kwetsen door over dingen te spreken, die hem hinderlijk zijn; Z.-N. gauw zeer gedaan zijn, lichtgeraakt. II. bn.; zeer...