Wat is de betekenis van ze?

2024-12-07
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-12-07
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

ze

(1901) (stud.) in uitdrukkingen zoals: eet* ze, drink ze (smakelijk, prosit) en: slaap ze, maf* ze (wel te rusten). • De mazzel en werk ze morgen. (Gerrit Grobben: Wolfram. 1989) • 'Dag!' zeg ik dan en hij groet steevast met 'Werk ze!' 'Dat zal ik doen,' beloof ik. Voor zover ik weet is Nederland het enige land ter wereld waar de mense...

2024-12-07
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

ze

ze - Persoonlijk voornaamwoord 1. clitische vorm van zij; derde persoon vrouwelijk enkelvoud, onderwerp Komt ze vanavond nog? 2. clitische vorm van zij; derde persoon meervoud, onderwerp Ze hebben daar zo hun redenen voor. 3. (spreektaal) cliti...

2024-12-07
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ze

ze - voornaamwoord 1. derde persoon enkelvoud vrouwelijk, of meervoud, subject ♢ waar is Jopie? Ze zit in de tuin Voornaamwoord: ze Synoniemen zij

2024-12-07
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

ze

zie hangen, kussen, lebben.

2024-12-07
Encyclopedie van het milieu

Oosthoek (1984)

Ze

Van het totale oppervlak van de aarde wordt ca. 70 % ingenomen door water. De zeeën en oceanen, die een gemiddelde diepte van bijna 4000 m hebben, bevatten ongeveer 97 % van al het water op aarde. Zij zijn het grote reservoir waaruit water door verdamping in de atmosfeer komt en neerslaat op het land, vanwaar het via rivieren weer in de zee&eu...

2024-12-07
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-12-07
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ze

pers. vnw., 1. ongeaccentueerde vorm van de 1ste nv. vr. enk.: ze komt zo ; 2. (spreekt.) 4de nv. vr. enk.: ik heb ze niet gezien ; 3. ongeaccentueerde vorm van de lste nv. en 4de nv. m. en vr. mv.: ze gaan daar; roep ze eens ; — ook als onpers. vn. gebruikt: ze zeggen, men zegt.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-12-07
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ze

1. pers. vnw., a) vr. enkelv.; b) meerv. voor alle geslachten; zowel onderwerps- als voorwerpsvorm; 2. onbep. vnw.: ze zeggen, men zegt; nog: hij heeft ze hoor, is rijk; je zult ze krijgen, nl. er van langs.