zatgat, zatladder, zatlap, zatzak
(18e eeuw zatlap) (inf.) dronkaard. • 'Dat leeft als God in Frankrijk, vadsig en lui, van 't geld der stomme zatlappen,' grommelde Speeltie, .... (Reimond Stijns: Hard labeur. 1904) • … wat een schand - bij zatladders en schijnheilige mieters... (Herman de Man: Maria en haar timmerman. 1932) • .... onder toepasselijke opmerk...