zaligheid
1) (1976) (sch.) mannelijk of vrouwelijk geslachtsdeel. Vgl. andere eufemismen hiervoor: aardigheidje*; deel*; dinges*; genotsspier*; geval(letje)*; gieter*; machientje*; mik*; poppengoed*; prakje*; tuinboon*; tumtum*; vermaak*; voorgestel*; waterleiding*. • ‘Het is waar, Heinrich,’ prevelde ze, nauwelijks hoorbaar en inmiddels haa...