Wat is de betekenis van zaligheid?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

zaligheid

1) (1976) (sch.) mannelijk of vrouwelijk geslachtsdeel. Vgl. andere eufemismen hiervoor: aardigheidje*; deel*; dinges*; genotsspier*; geval(letje)*; gieter*; machientje*; mik*; poppengoed*; prakje*; tuinboon*; tumtum*; vermaak*; voorgestel*; waterleiding*. • ‘Het is waar, Heinrich,’ prevelde ze, nauwelijks hoorbaar en inmiddels haa...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zaligheid

zaligheid - Zelfstandignaamwoord 1. (religie) een toestand waarin men gerechtvaardigd is tegenover God De zaligheid van paus Johannes Paulus II is onlangs door de huidige paus afgekondigd. 2. overdrachtelijk iets geweldig fijns Wat een zaligheid da...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zaligheid

zaligheid - zelfstandig naamwoord uitspraak: za-lig-heid 1. het ergens plezier aan beleven ♢ zij beleefde de zaligheid van de liefde 2. het in de hemel komen ♢ die brave jongen verdient de eeuwi...

2024-04-26
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

zaligheid

(1) In de zestiende eeuw een eufemisme voor de pest. Het WNT citeert o.a. Corn. Kilianus (1599): ‘Saligheyd.... Pestis, morbus pestilens, lues’. (2) Mannelijk geslachtsorgaan. Vgl. vermaak*; zaligmaker*. Mijn huisdokter vond het maar een vreemde geschiedenis en verwees me naar een huidarts. Die zei: ‘Leg je zaligheid maar eens op tafel.’ Hans Koe...

2024-04-26
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

zaligheid

- iemand zijn zaligheid geven/zeggen, hem geducht de waarheid zeggen. Wat echter meer en meer verdwijnt zijn de franke brutale verwijten want wat een Voil Jeannet alvast mag doen is de medemens duchtig zijn zaligheid geven. - LN, 13-02-1999.

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

zaligheid

In de uitdr. iem. zijn zaligheid lezen, geven, zeggen e.d., iem. flink de waarheid zeggen, de les lezen, een uitbrander geven enz. ’t Klinkt pijnlijk hard. De pastoor kan gaan ... Goed. Hij zal gaan, maar niet zonder hem nog flink zijn zaligheid te lezen, WACHTERS 1946, 151. Eigenlijk windt zij zich op, omdat zij toevallig die 22 grad...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zaligheid

s., sil(li)gens, sillichheit.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zaligheid

v. (...heden), 1. toestand van deel te hebben aan het eeuwig heil: de zaligheid verwerven; — (zegsw., gew. in Z.-Ned.) iemand zijn zaligheid zeggen, hem flink de waarheid zeggen, de les lezen ; 2. (bij uitbr.) staat van hoogst geluk ; 3. hoogste aangenaam-, heerlijkheid; genot: toen alles groende en geurde, en uit haar roze...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zaligheid

v. zaligheden (staat v. het hoogste geluk, tevredenheid; in het mv. zaligsprekingen, zie ald.): wat een zaligheid! aardr. de 8 zaligheidheden, 8 dorpen in het Z.-O. van N.-Brab.