Wat is de betekenis van Zakgeld?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zakgeld

zakgeld - Zelfstandignaamwoord 1. een hoeveelheid geld die een jongere per week of maand van zijn of haar ouders ontvangt Wanneer krijg ik eens wat meer zakgeld? Woordherkomst samenstelling van zak en geld

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zakgeld

zakgeld - zelfstandig naamwoord uitspraak: zak-geld 1. geld dat je op zak hebt voor kleine uitgaven ♢ de kinderen krijgen elke week 5 euro zakgeld Zelfstandig naamwoord: zak-geld het zakgeld

2024-04-19
MOM's lexicon van de opvoedmisstanden

Marga Schiet (2003)

Zakgeld

Kinderen hebben nog geen zakgeld nodig. Je kunt natuurlijk denken dat een kind geen geld nodig heeft omdat jij zelf alles voor hem koopt. Maar het voordeel van zakgeld is dat je een kind van jongs af aan kunt leren om met geld om te gaan. Je begint met een klein bedrag en voert dat op als het kind groter wordt. Als het kind op de basisschool zit,...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zakgeld

s.n., bûsjild (it), -sinten, pl.; ruim voorzien zijn van —, rûch op ’e bûse, side wêze.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zakgeld

o., geld dat iem. toegelegd wordt ter voorziening in kleine dagelijkse uitgaven.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zakgeld

o. (kleingeld voor lopende uitgaven).

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zakgeld

o. → zakduit.