Wat is de betekenis van zachtzinnig?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zachtzinnig

zachtzinnig - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet al te ruw, de dingen ontziend Hij is wel érg zachtzinnig, hoor. Woordherkomst Samenstellende afleiding van zacht en zin met het achtervoegsel -ig

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zachtzinnig

zachtzinnig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: zacht-zin-nig 1. niet ruw, met zachtheid ♢ ze gaat heel zachtzinnig om met die lastige kinderen Bijvoeglijk naamwoord: zacht-zin-nig ... is zachtzinniger dan ......

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zachtzinnig

adj. & adv., sêftsinnich.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zachtzinnig

bn. bw. (-er, -st), 1. zacht van zin, van gezindheid, niet heftig of opvliegend: zij is heel zachtzinnig; 2. niet ruw, met zachtheid, de dingen ontziend : hij ging niet heel zachtzinnig te werk.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zachtzinnig

1. bn., bw. (zachtaardig, vriendelijk, niet-nors, toegeeflijk): een zachtzinnig humeur; oordelen over enig vergrijp; 2. zn. zachtzinnige, m. en v. zachtzinnigen.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zachtzinnig

(zacht'sinnəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. zacht van zin, aard, bedaard. 2. vriendelijk.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ZACHTZINNIG

ZACHTZINNIG, bn. bw. (-er, -st), bedaard: hij ging niet heel zachtzinnig te werk; niet wild; vriendelijk. ZACHTZINNIGHEID, v.