zachtzinnig
zachtzinnig - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet al te ruw, de dingen ontziend ♢ Hij is wel érg zachtzinnig, hoor. Woordherkomst Samenstellende afleiding van zacht en zin met het achtervoegsel -ig
Wiktionary (2019)
zachtzinnig - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet al te ruw, de dingen ontziend ♢ Hij is wel érg zachtzinnig, hoor. Woordherkomst Samenstellende afleiding van zacht en zin met het achtervoegsel -ig
Muiswerk Educatief (2017)
zachtzinnig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: zacht-zin-nig 1. niet ruw, met zachtheid ♢ ze gaat heel zachtzinnig om met die lastige kinderen Bijvoeglijk naamwoord: zacht-zin-nig ... is zachtzinniger dan ......
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. zacht van zin, van gezindheid, niet heftig of opvliegend: zij is heel zachtzinnig; 2. niet ruw, met zachtheid, de dingen ontziend : hij ging niet heel zachtzinnig te werk.
M. J. Koenen's (1937)
1. bn., bw. (zachtaardig, vriendelijk, niet-nors, toegeeflijk): een zachtzinnig humeur; oordelen over enig vergrijp; 2. zn. zachtzinnige, m. en v. zachtzinnigen.
Jozef Verschueren (1930)
(zacht'sinnəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. zacht van zin, aard, bedaard. 2. vriendelijk.
J.H. van Dale (1898)
ZACHTZINNIG, bn. bw. (-er, -st), bedaard: hij ging niet heel zachtzinnig te werk; niet wild; vriendelijk. ZACHTZINNIGHEID, v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: