woningbouw
woningbouw - Zelfstandignaamwoord 1. het bouwen van woningen Woordherkomst samenstelling van woning en bouw
Wiktionary (2019)
woningbouw - Zelfstandignaamwoord 1. het bouwen van woningen Woordherkomst samenstelling van woning en bouw
Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)
Het bouwen van gebouwen met een woningfunctie, in het bijz. in grote aantallen tegelijk. Begrip in gebruik sedert in XIXb blokken woningen werden gebouwd.
Muiswerk Educatief (2017)
woningbouw - zelfstandig naamwoord uitspraak: wo-ning-bouw 1. het bouwen van woningen ♢ in de woningbouw is nog altijd veel werk 1. sociale woningbouw [het bouwen van woningen voor de laagstbetaald...
Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)
Gemeentelijke woningbedrijven en →woningcorporaties hebben een onschatbare bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het wonen in onze streek. Hun betekenis laat zich reeds afleiden uit de omvang van het woningbezit dat zij beheren. Hun invloed op de bouw- en woontechnische kwaliteit van de woningvoorraad was, en is nog steeds, groot. Daarnaas...
Veerman (1954)
(volksk.) In de Saksische streken en eveneens in Limb. en Brab. werd oudtijds de bouw van een nieuwe boerderij verricht als beewerk. De arbeid geschiedde door de naberschap of kluft. De buren hielpen bij het opzetten van de zuilen, binten en spanten (bij het richten), bij het vlechten en met leem besmeren van de wanden, met het rietdekken, het grav...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m., het bouwen van woningen; (metonymisch) aantal gebouwde woningen: de woningbouw bereikte een peil van 80000 per jaar.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: