Wat is de betekenis van witstok?

2025-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Witstok

m. (-ken), (volkst.) sukkel, iem. die van niets weet.

2025-04-26
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

witstok

(Rotterdam, verouderd) sukkel; stakker. Syn.: wietkoker. En dat noemt z’n eige koopman... Witstok, dat je d’r ben! Lorrige niksnaks!! (Willem van Iependaal, Polletje Piekhaar, 1935)