winkelhaak
(1924) (Barg.) bochel. Syn.: kas*; kast*; okkeloen*; punt*. • (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)
Marc De Coster (2020-2024)
(1924) (Barg.) bochel. Syn.: kas*; kast*; okkeloen*; punt*. • (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)
Wiktionary (2019)
winkelhaak - Zelfstandignaamwoord 1. (gereedschap) een werktuig bedoeld om rechte hoeken mee uit te zetten 2. een scheur in een kledingstuk in de vorm van [1] 3. een constructie van metaal om hoekverbanden te versterken Synoniemen blokhaak, haak Antoniemen liniaal
Marc De Coster (2017)
Winkelhaak - Vlaamse term voor kruising, d.i. de plaats waar doelpaal en doellat samenkomen.
Hans Biedermann (1992)
net als de passer een teken- en bouwkundig werktuig met daarvan afgeleide symbolische betekenis, voorgesteld als attribuut van de apostel Thomas (schutspatroon van de architecten). In de symboliek van de vrijmetselarij neemt hij nog een belangrijke plaats in, mede in verband met de gedachtenassociatie van rechte hoek en rechtvaardigheid.
drs. L.A. Beeloo (1981)
een meetwerktuig in de vorm van een L om rechte hoeken mee af te passen. Wordt vooral gebruikt bij de hout- en metaalbewerking. Ook bestaan er winkelhaken met een beweegbaar been, waarmee hoeken van verschillende grootte kunnen worden afgesteld.
J. van Donselaar (1936)
bn., bw., tw., (voetbalterm, gezegd bij een raak schot op doel) in een uiterste bovenhoek. Winkelhaak! Hij heeft die bal winkelhaak geschoten! - Etym.: Een ‘winkelhaak’ maakt, evenals de kruising van lat en paal van een doel, een rechte hoek. - Syn. negentig graden.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: