wietstok
sufferd, ezel, domoor Omstreeks 1860 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, opgesteld door M. Verwoert, indertijd directeur van een gevangenis te Utrecht, in de vorm wiedstok. Verwoert vermeldt het als een bijvoeglijk naamwoord, met als betekenissen ‘dom, onnozel’. Mogelijk is dit een vergissing, want later is het alleen als...