Wat is de betekenis van wielen?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

wielen

(1979) (jeugd) copuleren, neuken. Wellicht een vertaling van het Engelse (slang)woord 'to wheel' (fietsen*). Amerikanen kennen ook de uitdrukking 'to grease the wheel' voor copuleren. • (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980) • (Jan Stroop: Waar gaat het Nederlands naartoe? 2003) • Van Dale geeft eenaardig aantal synoniemen...

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

wielen

wielen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wiel

2024-04-24
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

wielen

Jeugdtaal voor neuken. Volgens Heestermans dateert de term uit ca. 1979 en gaat het wellicht om een vertaling van het Engelse (slang)woord ‘to wheel’ (fietsen*). Amerikanen kennen ook de uitdrukking ‘to grease the wheel’ voor copuleren.

2024-04-24
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

wielen

wielen - Ronde raamwerken van hout, metaal of een ander hard materiaal, meestal met nokken of tanden op de rand om bij machinerie of een mechanisch apparaat kracht en beweging over te brengen of te wijzigen.

2024-04-24
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

wielen

wielen - neuken. (Moderne jeugdtaal, ± 1979) uit het eng. to wheel, fietsen?

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Wielen

v., wiel(j)e.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Wielen

(wielde, heeft gewield), als een wiel draaien ; — kolken.

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

wielen

wielde, h. gewield (draaien als een wiel): de wateren van die kolk wielen; zie draaikolk; de menigte wielde op het plein, bewoog zich kringsgewijze.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

wielen

('wi:lən) (wielde, heeft gewield) 1. draaien als een wiel, cirkelen : de wateren van die klok -. 2. zich kringsgewijze bewegen : de menigte wielde op het plein.