wennen
wennen - Werkwoord 1. gewoon worden, vertrouwd raken ♢ Hij moest wennen aan de nieuwe opzet van het systeem. 2. vetrouwd maken ♢ Hij wende zijn hond geleidelijk aan zijn nieuwe omgeving. wennen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van...
Wiktionary (2019)
wennen - Werkwoord 1. gewoon worden, vertrouwd raken ♢ Hij moest wennen aan de nieuwe opzet van het systeem. 2. vetrouwd maken ♢ Hij wende zijn hond geleidelijk aan zijn nieuwe omgeving. wennen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van...
Muiswerk Educatief (2017)
wennen - regelmatig werkwoord uitspraak: wen-nen 1. het gewoon gaan vinden ♢ ik ben helemaal gewend aan dat lawaai 1. dat went wel [dat ga je wel gewoon vinden] Regelmatig werkwoord...
Fa. A.J. Osinga (1952)
v., wenne; — aan, wenne ta; het went, it jowt in gewoante; iem. in het werk geheel aan zich —, immen nei jins hân wenne; beter aan z’n vak of werk —, oanwenne; makkelijk -d, oanwennich; aan een slechter toestand moeten —, omstean leare, yn ’e wjerweide komme;...
Van Dale Uitgevers (1950)
(wende, heeft en is gewend) I. overg., gewoon maken : troepen aan tucht wennen ; II. onoverg., gewoon raken, worden, zich gewennen, tot een gewoonte maken : aan de arbeid, aan het niets doen wennen ; men kan overal aan wennen ; dat zal wel wennen, later zal dat wel beter, gemakkelijker gaan; jong gewend, oud gedaan...
M. J. Koenen's (1937)
wende, h. (1), i. (2) gewend (1 gewoon maken; 2 gewoon raken of worden): 1 gij moet u hier zien te wennen; 2 ik zal hier nooit wennen, het gewoon worden; gewend aan orde; jong gewend, oud gedaan; onpers. het zal wel wennen.
Jozef Verschueren (1930)
(’wennən) (wende, gewend) I. (heeft) gewoon maken ; gij moet u hier zien te -. →: gewend. II. (is) 1. het gewoon worden, aarden : hij zal er nooit -; het zal wel op de duur. 2. gewoon raken : die kinderen zijn gewend aan orde.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(wende, heeft en is gewend), 1. gewoon maken: troepen aan tucht wennen; 2. gewoon raken, worden, zich gewennen, tot een gewoonte maken: dat zal wel wennen, later zal dat wel beter gaan; jong gewend, oud gedaan; hij kan daar niet wennen, aarden.
J.H. van Dale (1898)
WENNEN, (wende, heeft en is gewend), gewoon maken, raken, worden, zich gewennen, tot eene gewoonte maken : aan den arbeid, aan het niets doen wennen; men kan overal aan wennen; dat zal wel wennen, later zal dat wel beter, gemakkelijker gaan ; jong gewend, oud gedaan; hij kan daar niet wennen, aarden, de omstandigheden enz. gewoon worden.
I.M. Calisch (1864)
Wennen, bw. ow. gel. (ik wende, heb gewend), gewoon maken, - raken, - worden, zich gewennen, tot eene gewoonte maken.
Corneel (van) Kiel (1573)
vet. Ablactare. germ. entvvennen: ang. vveane. Wennen. j. ghe-wennen. Assuefacere.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.