WEIDSCH
WEIDSCH - bn. (-er, meest-), prachtig, luisterrijk, met praal: een weidsche titel; in weidschen djos, zeer prachtig getooid. WEIDSCHHEID, v. pracht, praal.
J.H. van Dale (1898)
WEIDSCH - bn. (-er, meest-), prachtig, luisterrijk, met praal: een weidsche titel; in weidschen djos, zeer prachtig getooid. WEIDSCHHEID, v. pracht, praal.
I.M. Calisch (1864)
Weidsch, bn. (-er, meest -), prachtig, luisterrijk, met praal; uitbundig; in -en dos, zeer prachtig getooid. *-HEID, v. gmv. pracht, praal.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: