wederhelft
(17e eeuw) (sch.) echtgenoot (-ote). Vgl. halve trouwboek. • Zoo'n vrouw als Lily had hij moeten trouwen, zoo'n zacht, afhankelijk wezen, zoo'n lieve teedere ‘wederhelft’, de klimop die zich slingert om de eik... (Jo van Ammers-Küller: De appel en Eva. 1932) • In éne ruk je bier naar binne wippe en dan nóg...