Wanten (Van) weten
goed op de hoogte zijn, ergens goed van ingelicht zijn, ergens van af weten. Wel verklaard als van Wanten = wantluizen; doch met meer waarschijnlijkheid van want = tuig, waarvan het meerv. vroeger meer voorkwam. De vergelijking met een vroeger gebruikelijk: zijn mant kennen en de wanten stellen (verg. de pijpen, nml. van het orgel, stellen) en het...