Wat is de betekenis van wankelen?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

wankelen

wankelen - Werkwoord 1. (inerg) onvast op de voeten staan, dreigen te vallen De plotselinge windvlaag deed hem wankelen. 2. ergatief op onvaste wijze zich ergens heen begeven Hij is stomdronken naar huis gewankeld.

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

wankelen

wankelen - regelmatig werkwoord uitspraak: wan-ke-len 1. onzeker lopen ♢ de zieke wankelde door de kamer Regelmatig werkwoord: wan-ke-len ik wankel jij/u wankelt ...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Wankelen

v., wankelje, wifelje, wivelje, wiigje, wriggelje; -d lopen, wraggelje; (bij dronkenschap), oer de foet stappe.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Wankelen

(wankelde, heeft en is gewankeld), 1. heen en weer (kunnen) bewegen, onvast zijn, niet vast staan, zijn evenwicht verliezen : die slag deed hem wankelen ; een wankelend scheepje; — (oneig.) niet vast stand houden, beginnen te wijken: de linkervleugel (van het leger) begon te wankelen ;een wankelende troon,...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

wankelen

wankelde, heeft gewankeld: 1. zich langzaam en onzeker heen en weer bewegen; onvast staan: deze stoot deed hem wankelen; deze tafel wankelt; 2. fig. weifelen: zijn overtuiging raakt aan het wankelen; aan ’t wankelen brengen.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

wankelen

('wankələn) (wankelde, heeft gewankeld) 1. niet vast staan : de tafel wankelt; iemand doen -. Syn. waggelen. 2. weifelen : in zijn besluit-; zijn overtuiging raakt aan het -; iemand aan het brengen.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Wankelen

(wankelde, heeft en is gewankeld), 1. onvast zijn, niet vast staan, zijn evenwicht verliezen: die slag deed hem wankelen; van geen wankelen weten, volstrekt standvastig blijven; dreigen om te vallen of in te storten: een wankelende troon; 2. onvast, op wankele voeten lopen: hij wankelde de kamer uit; 3. onzeker zijn, weifelen: iemand aan het wank...

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

WANKELEN

WANKELEN - (wankelde, heeft gewankeld), zich langzaam heen en weer bewegen; onvast zijn, niet vast staan ; in zijn besluit, in het geloof wankelen, weifelen. WANKELING, v. (-en), het wankelen; aarzeling, besluiteloosheid.