Wat is de betekenis van waard?

2023-05-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

waard

waard - Zelfstandignaamwoord 1. (m) (beroep) de baas van een herberg of van een taveerne 2. (f)/(m) (aardrijkskunde) vlak land in een rivierengebied, (uiterwaard) 3. (m) (dierkunde) nevenvorm van "woerd" mannetjeseend waard - Bijvoeglijk naamwoord 1. predicatief: ~ zijn in ge...

Lees verder
2023-05-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

waard

waard - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord 1. wat het aan geld op kan brengen ♢ hoeveel is dat horloge waard? 1. dat is geen cent waard [niets waard] 2. dat is niet de...

Lees verder

Direct toegang tot alle 19 resultaten over waard?

Word nu vriend van Ensie
2023-05-30
Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen

Klaas J. Eigenhuis (2004)

Waard

Algemene benaming voor het 'mannetje van de Eend' [vD 1904]; heterofoon van Woerd ← en Woord.

2023-05-30
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

waard

- ze zijn elkaar waard, ze zijn aan elkaar gewaagd, ze doen niet voor elkaar onder.

2023-05-30
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

waard

1. laaggelegen land tussen rivieren, dat meestal uit vruchtbare, maar ook vaak te natte grond bestaat, b.v. de Hoekse Waard. Vergelijk: uiterwaarden; 2. caféhouder, herbergier.

Lees verder
2023-05-30
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Waard

m -> Eduard (Zuid-Ndl., Zeeuws-Vla.).

2023-05-30
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

WAARD

Ook weerd, werd. In of aan het water gelegen land. In Frl. o.a. Makkumer en Workumer W. Zie: Moerman, 258.

Lees verder
2023-05-30
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Waard

is een stuk buitendijks land, liggende langs de grote rivieren, veelal omkaad en aangeduid als uiterwaard of buitenwaard. Het woord w. komt veelal voor in perceelsnamen e.d. op de uiterwaarden langs de grote rivieren, b.v. Grotewaard, Korenwaard, Bovenwaard, Benedenwaard.

Lees verder
2023-05-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Waard

1. s., hospes, weard, kastlein. 2. adj., wurdich; veelzijn, heech stean.

Lees verder
2023-05-30
Humoristisch woordenboek

H. Moritsen (1939)

Waard

Vertrouwt om eigen reputatie zijn gasten.

2023-05-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

waard

I. m. -en; herbergier, kastelein: zegsw. buiten (of: zonder) den waard rekenen, zich misrekenen; spreekw. Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten, men beoordeelt een ander naar zich zelf. II. v. -en; laaggelegen land aan een rivier: de Bommelerwaard; verg. uiterwaard. III. m. -en; mannetjeseend. IV. bn.: 1. van zekere waarde: dat schilderij...

Lees verder
2023-05-30
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Waard

Landstreek, geheel door rivieren ingesloten (de Tielerwaard, de Bommelerwaard, de Alblasserwaard, de Lopikerwaard, de Krimpenerwaard). Verder: stukken buitendijksch land langs een groote rivier, uiterwaard.

2023-05-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

waard

I. (wa:rt) m. (-en) houder van een herberg of slaaphuis: de ontving de gasten. Gez. de kreupele slaan, het zaakje opruimen; de scheert zijn gasten, laat ze te veel betalen; buiten of zonder de rekenen, zich misrekenen; zo(als) de is, vertrouwt hij zijn gasten, men beoordeelt een ander naar zichzelf. Syn. ➝ herbergier.II. (wa:rt) m. (-en) woerd.

Lees verder
2023-05-30
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Waard

Waard - in Nederland, eiland tusschen rivierarmen, zooals Bommelerwaard.

2023-05-30
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Waard

waterbouwk.: aangeslibd grasland.

2023-05-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Waard

Het begrip waard heeft 5 verschillende betekenissen: 1. waard - WAARD - m. (-en), herbergier; (fig). de rekening buiten den waard maken, zich misrekenen; — (spr.) zooals de waard is, vertrouwt hij zijne gasten, men beoordeelt een ander veelal naar zichzelven. 2. waard - WAARD - WOORD, WOERD, m. (-en), mannetjeseend. in sommige streken ook w...

Lees verder
2023-05-30
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Waard

zie Dierbaar, zie Kastelein.

2023-05-30
Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Waard

Waard (Een) is een stuk aangeslibd grasland, aan den oever van eene rivier of aan de zeekust gelegen. Men heeft ingedijkte waarden (eigenlijk polders), die door dijken tegen overstrooming beveiligd zijn, en uiterwaarden (aan zee kwelders), die bij hoogen waterstand overstroomd worden.

2023-05-30
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Waard

Waard, m. (-en), herbergier, hospes, huisbaas; bedijkt land; mannetjes-eend, woerd; (fig.) de rekening buiten den - maken, zich misrekenen; den kreupelen - slaan, alles kort en klein slaan, alles stuk slaan. *-, bn. en bijw. (meer -, meest -), waarde hebbende; dit is vijf gulden -, vijf gulden mag men er voor geven; hij is niet - (verdient niet) da...

Lees verder