waak
...
Wiktionary (2019)
waak - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waken ♢ Ik waak 2. gebiedende wijs van waken ♢ waak! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waken ♢ waak je?
Van Dale Uitgevers (1950)
WAKE, v. (waken), 1. het waken, het wachthouden, wacht: de waak hebben ; 2. tijd gedurende welke men waakt: de nacht werd oudtijds in vier waken verdeeld ; 3.(eert.) derde waak, onderluitenant bij de Oostindische Compagnie.
Jozef Verschueren (1930)
(wa:k) v. (waken) 1. Eig. het waken, wacht. 2. Metn. tijdruimte gedurende welke men ’s nachts waakt: de nacht was oudtijds in vier waken verdeeld.
J.H. van Dale (1898)
WAAK - v. (waken), het waken, het wachthouden, bewaken, wacht: de waak hebben; (oudt.) (in den nacht) eene zekere tijdruimte gedurende welke men waakte : de nacht werd oudtijds in vier waken verdeeld; — (eert.) derde waak, onderluitenant bij de Oost-Indische compagnie.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: