vurig
vurig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: vu-rig 1. met groot verlangen of grote liefde ♢ ze hoopte vurig dat hij zou komen Bijvoeglijk naamwoord: vu-rig ... is vuriger dan ... het vurigs...
Muiswerk Educatief (2017)
vurig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: vu-rig 1. met groot verlangen of grote liefde ♢ ze hoopte vurig dat hij zou komen Bijvoeglijk naamwoord: vu-rig ... is vuriger dan ... het vurigs...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., fjurrich, hjit, hyt; (ontstoken), fjurrich, glandich; (van paard), hjit, hyt, trinten; — bidden, ynmoedich bidde.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. van den aard van vuur, als vuur lichtend, gloeiend : vurige kolen ; een vurige streep aan de hemel; (volksgeloof) de vurige wagen, vurige landmeters, spookfiguren; — (bijb. zegsw.) vurige kolen op iem.’s hoofd stapelen of hopen (zie Spr. 25 : 22 ; Rom. 12 : 20), hem in een positie van m...
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw.: 1. gloeiend: een vurige bol; in de gedaante van vurige tongen; 2. brandend als vuur, fonkelend: een vurig oog; 3. sterk, hartstochtelijk: een vurig paard; vurige begeerte, vurig verlangen; hij smeekte vurig.
Jozef Verschueren (1930)
('vu:rɘch) bn. en bw. (-er, -st) 1. gloeiend : een -e bol. → kool, nagel. 2. levendig, schitterend : een -e blik; een oog. 3. hartstochtelijk : -e Heide. 4. sterk verlangend : een gebed; bidden. 5. Heelk. brandig : een -e wonde. 6. door het vuur (III 2) aangetast : koren. 7. met huiduitslag : een gezicht.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw. (-er, -st), 1. gloeiend; (volksgeloof) de vurige wagen, vurige landmeters, spookfiguren; 2. blijk gevend van innerlijk vuur: iemand vurige blikken toewerpen; 3. hartstochtelijk: een vurig minnaar; vurig (naar) iets verlangen; vurige paarden; een vurig voorstander van iets; 4. branderig: vurige puisten; 5. vurig hout, door vuur aanget...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: