Wat is de betekenis van vroeg?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vroeg

vroeg - Bijvoeglijk naamwoord 1. aan het begin Hij heeft het vaak over de vroege middeleeuwen. 2. eerder dan verwacht Zij stierf helaas een vroege dood. vroeg - Bijwoord 1. op een tijdstip dat eerder is dan de meeste ...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

vroeg

vroeg - bijvoeglijk naamwoord 1. eerder in de tijd dan gebruikelijk of afgesproken ♢ ik ga vandaag vroeg naar bed 1. op zijn vroegst om acht uur [niet eerder dan acht uur] 2. vr...

2024-04-19
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

vroeg

- ten vroegste, op zijn vroegst. Als het bedrijf toch veroordeeld zou worden - ten vroegste over twee jaar - zou het zware klappen krijgen, maar wel kunnen overleven, menen de stichters. - DS, 07-12-2002.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vroeg

adj. & adv., ier, bitiid; zeer —, ier en bitiid; tamelijk —, yntiids, ierich; — genoeg, yntiids, bytiids; juistgenoeg, pas ier; — op de been, skrander ierboarstich; — op de been zijn, ier op it appèl, by de wurken, yn ’e baen wêze;...

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vroeg

bn. bw. (-er, -st), 1. aan het begin of op een nog niet ver gevorderd tijdstip van de dag (hetzij met betr. tot de zonnetijd of tot de gewone dagindeling): vroeg in de morgen, in de vroege morgen; vroeg opstaan; het is nog vroeg; — (spr.) die de naam heeft van vroeg op te staan, mag lang blijven liggen, of komt...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vroeg

bn., bw.: tijdig, het tegenovergestelde van laat; vóór de tijd, waarop men het verwacht: het is nog vroeg; in de vroege morgenuren; een vroege zomer; vroeg opstaan; vroege erwten; al vroeg in Mei; vroeg of laat, op de een of andere tijd; we zijn te vroeg; zijn vroege dood; op zijn vroegst.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

vroeg

(vroech) bn. en bw. (-er, -st) [vóór] 1. vóór, bij of kort na zonsopgang : in de morgen. → veder, vogel. 2. na een korte tijd (plaatshebbend) : komen; op zijn -st overmorgen; - of laat, te enige tijd. Tgst. laat. 3. op jeugdige leeftijd : een -e dood. → rijp. 4. tijdig : een -e zomer; -e kersen.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Vroeg

Adjectief: vroeg, vroegtijdig, voorlijk, tijdig, tempestief, tijdelijk, ontijdig, onrijp, voortijdig, voorbarig, prematuur, zo stipt als de klok. Werkwoord: op de klok geschieden, op de aanslag komen, iem. de pas afsnijden, voorgaan, voor zijn, iem. te gauw af zijn, hij heeft mijn vogel uitgetrokken, anticiperen, voor zijn bal lopen,...