Wat is de betekenis van voorspellen?

2025-02-12
Woordenboek Nederlands - Marokkaans Arabisch

Jan Hoogland, Roel Otten | AUP Amsterdam Univerisity Press

2025-02-12
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2025-02-12
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

voorspellen

voorspellen - Werkwoord 1. (ov) een uitspraak doen over toekomstige gebeurtenissen voorspellen - Werkwoord 1. (ov) een woord voor iemand spellen Woordherkomst samenstelling van voor en spellen Verwante begrippen anticiperen

2025-02-12
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

voorspellen

voorspellen - regelmatig werkwoord uitspraak: voor-spel-len 1. zeggen dat het gaat gebeuren ♢ de weerman voorspelt regen 1. dat voorspelt niet veel goeds [dat betekent narigheid] Reg...

2025-02-12
Logistieke begrippenlijst

ir. M.E.A. Striekwold (1990)

Voorspellen

voorspellen verwijst naar het doen van uitspraken omtrent toekomstige gebeurtenissen en ontwikkelingen binnen een systeem, op grond van historisch gedrag van dat systeem.

2025-02-12
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Voorspellen

v., foarsizze, wytgje; dreigend —, wikje, wikke; iets ten opzichte van iem. —, immen eat foar-, talizze; dat, de lucht voorspelt niet veel goeds, dat, de loft tekenet forkeard.

2025-02-12
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2025-02-12
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Voorspellen

I.(spelde voor, heeft voorgespeld), tot voorbeeld spellen, om het te laten nadoen of om te leren kennen : schrijf het woord dat ik u voorspel. II.VOORSPEL'LEN, (voorspelde, heeft voorspeld), voorzeggen, profeteren, bekend maken dat het genoemde bestemd is te gebeuren: Cassandra voorspelde de ondergang van Troje ; — (in verz...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-02-12
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

voorspellen

1. (voor'spellen), spelde -, heeft voor'gespeld; spellen om het te laten nadoen; laten horen, hoe gespeld moet worden: een woord voorspellen; 2. voorspel'len, voorspel'de, heeft voorspeld'; voorzeg'gen, vooraf aankondigen: Christus voorspelde de ondergang van Jeruzalem; dat heb ik je wel voorspeld.