Wat is de betekenis van voorop?

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

voorop

voorop - Bijwoord 1. in een rij of groep als eerste in de bewegingsrichting. 2. aan de voorkant bovenop: Jan zat voorop op de tandem. 3. (figuurlijk) als één der eersten: Het bedrijf loopt voorop bij het gebruik van nieuwe technologieën.

2024-04-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

voorop

voorop - bijwoord uitspraak: voor-op 1. aan de voorkant ♢ voorop staat een grote advertentie 2. wat het eerste komt ♢ voorop liep de burgemeester Bijwoord: voor-op

2024-04-23
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

voorop

1. (bw.; ook:) in/op het voorste gedeelte van een dorp, terrein, erf, lokaal enz. Toen hij nog in het grote huis voorop woonde, kwam André vaak op bezoek (Mungroo 1977: 22). 2. (zn.; de, -pen), voorste deel van erf (1, 2, 4). Luister, hoeveel is die breedte van voorop? (Cairo 1978b: 27). - Etym.: Vermoedelijk is bet. 2 voortgekomen uit bet....

2024-04-23
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

voorop

vooraan; in die eerste plek.

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Voorop

adv., foarop.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Voorop

bw., 1. aan de voorzijde op iets: hij staat voorop ; 2. aan het hoofd, het eerst komend: voorop de tamboer-majoor; 3. (fig.) in de eerste plaats ; als eerste. Met enige werkw. van beweging vormt het scheidbare samenstellingen ; voor de vervoeging er van zie men de enkelvoudige werkw. Voorop'gaan, aan het hoofd gaan; ...

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

voorop

1. bw.; aan de voorzijde van iets: op het trambalkon stond hij voorop; de knaap sprong er voor' op, b.v. op een kar; 2. voorop', bw.; aan de voorzij, vooraf: voorop vormt met w.w. scheidb. samenst., de leden der onbep. wijs (behalve met te) en van het volt. deelw. worden aaneengeschreven: voorop'gaan, voorop'rijden, b.v. om voor...

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

voorop

bw. I. ('vo:r) erop aan de voorzijde : hij stond op de tram -, nl.op het voorbalkon. Tgst. ➝ achteraan. II. ('op) 1. voor iemand, iets anders : hij staat -. 2. in de eerste plaats, bovenal. Opm. Voorop (II 1) vormt met werkwoorden scheidbare samenstellingen : vooroplopen, liep voorop, is vooropgelopen.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Voorop

bw., 1. aan de voorzijde op iets: hij staat voorop; 2. aan het hoofd, het eerst komend: voorop de tamboer-majoor; 3. (fig.) in de eerste plaats; als eerste.