voorhang
1) (1966) (sch.) boezem. Vgl. voorgevel*. • Het was een lekker stuk, groot en met een goeie voorhang zo te zien. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek. 1966) • De Amerikaanse Vrouw besteedt enorme zorg en aandacht aan haar voorhang omdat het voor de man erg belangrijk is. (Jan Cremer: Made in USA. 1969) 2) (1981) (inf.) schaamli...