Wat is de betekenis van Vlug?

vlug - bijvoeglijk naamwoord 1. wat niet veel tijd kost ♢ ik heb vlug gegeten 1. zo vlug als water [heel erg vlug] 2. hem te vlug af zijn [het...

zo - als een slak op een warme stoof, ironisch gezegd van iemand die erg traag is. Zie ook geil als een slak. ... en was hij bovendien nog erg traag, dan zei men, dat hij ‘zo vlug als een slak op een warme stoof was. (Maurits Dekker: Amsterdam bij gaslicht (ongedateerd)

werksaamheid van vlieg; eskader (lugmag); versameling vlieënde voëls of vliegtuie; gevlug, wegvlug; vinnig.

adj. & adv., fluch, handich, snjiddich; — van begrip, byderhant, helder, gau, skerp; — ter been, rêdskonkich; dat verloopt —, dat giet hânsum, flot; te - gaan (van uurwerk), winne; even - kunnen (werken, leren enz.), meikomme kinne; (in staat om uit...

...

I. m. vluggen (Z.-N. plug II). II. bn., bw.; vlugger, vlugst (snel, gauw): vlug ter been zijn, een vlugge zwenking; de paarden liepen vlug; vlug wat! fig. vlug van begrip; een vlugge kop, vaardig in ‘t begrijpen; vlug in het rekenen; vlug kunnen leren; vlug zijn antwoord klaar hebben.

(vluch) bn. en bw. (-ger, -st) 1. in staat om te vliegen : die vogels zijn nog niet -. 2. snel en gemakkelijk : een -ge beweging; ter been; lopen. Syn. → gauw. 3. snel begrijpend : een -ge kop; van begrip.

bn. en bw. (-ger, -st), 1. snel, vlot, spoedig: vlug ter been zijn; vlug met de pen; (metonymisch) een vlug besluit nemen; 2. snel reagerend, levendig, snedig, schrander; bijdehand: vlug van begrip; 3. modieus.

afl. van vliegen: wat vliegende is, dus snel.