Wat is de betekenis van vlezig?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vlezig

vlezig - Bijvoeglijk naamwoord 1. van een persoon: dat hij dik is De vlezige man at veel te veel. 2. van een vrucht: dat er vruchtvlees in zit Woordherkomst afleiding van vlees met het achtervoegsel -ig Synoniemen [1] dik, corpulent, gezet, mollig

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

vlezig

vlezig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: vle-zig 1. met veel vocht ♢ ik heb heerlijke, vlezige tomaten gekocht 2. waar veel vlees aan zit ♢ in het weiland loopt een vlezige koe Bijvo...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vlezig

adj., fleizich, fleskich.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vlezig

bn. (-er, -st), 1. goed van vlees voorzien: de vlezige delen van het lichaam; een vlezige koe; —dik, mollig : vlezige handen ; 2. met veel vruchtvlees, sappig : vlezige kersen, pruimen.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vlezig

bn. (1 veel vlees op het lijf hebbend; 2 op vlees gelijkende); 1. een vlezige kip; 2. vlezige stengels, een vlezige vrucht.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

vlezig

bn. en bw. (-er. -st) 1. van vlees voorzien: de -e delen van het lichaam. 2. veel vlees op het lijf hebbend: een -e koe. 3. op vlees gelijkend: een -e stengel. 4. sappig, eetbaar: -e vruchten.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Vlezig

bn. (-er, -st), 1. goed van vlees voorzien: een vlezige koe; goed in het vlees, gevuld, dik, mollig: vlezige handen; 2. met veel vruchtvlees, sappig: vlezige kersen.